Als je als wetenschapper in een tijdschrift als The Lancet Psychiatry staat, dan heb je het gemaakt. Het is bekend dat ook hoogwaardige tijdschriften artikelen met ferme titels en conclusies eerder accepteren. Wellicht was dat een reden voor Dr. Hoogman en haar 81(!) co-auteurs om in hun zogeheten ENIGMA studie conclusies te trekken die op basis van hun bevindingen geenszins gerechtvaardigd zijn.
De auteurs koppen “subcorticale hersenverschillen tussen mensen met en zonder ADHD”. Hun resultaten zeggen echter iets anders, namelijk 1) dat de hersenverschillen tussen groepen kinderen met en zonder diagnose ADHD verwaarloosbaar klein zijn en 2) dat die toch al nietszeggende verschillen ook vanzelf lijken te verdwijnen als kinderen volwassen worden.
Hoogman en collega’s verzamelden de ruwe data van allerlei eerdere kleinere studies, en konden op deze manier de hersenen van maar liefst 1713 mensen met een diagnose ADHD vergelijken met de hersenen van 1529 mensen zonder diagnose. Op groepsniveau bleken vijf hersengebieden gemiddeld genomen een paar procent kleiner in de ADHD-groep. Verschillen in groepsgemiddelden kunnen nooit klakkeloos vertaald worden naar het individu, omdat ze voor de meeste individuen in de groep vaak niet gelden. In deze studie was het echter ook nog zo dat de effectmaat Cohen’s d voor alle verschillen tussen de ADHD en niet-ADHD groep tussen de -0.19 en 0.19 bleef. Concreet betekent dit dat als je een hersenscan van een kind te zien krijgt en op basis daarvan moet inschatten of het kind wel of niet het gedrag vertoont dat we ADHD noemen, de kans dat je inschatting correct is 1 a 2 procent boven gokkans ligt. Het gaat dus om ‘geen of een verwaarloosbaar effect’. En op basis daarvan stelt het acht uur journaal van 16 februari dat ‘…onderzoek nu aantoont dat je ADHD kunt zien op hersenscans, juist bij kinderen’.
Een betere kop boven het artikel in Lancet Psychiatry zou zijn geweest ‘Peperdure hersenstudie vindt nauwelijks verschil tussen mensen met en zonder de diagnose ADHD’. Dit type titels is echter niet aantrekkelijk voor wetenschappelijke tijdschriften omdat ze tot minder citaties en media-aandacht leiden dan positieve titels en conclusies zoals die van Hoogman en collega’s. Kranten en websites op hun beurt hebben ook behoefte aan koppen die aandacht trekken, zoals ‘ADHD is gewoon een hersenziekte’ (Trouw, 16-2) of ‘ADHD op vijf plekken in de hersenen zichtbaar’ (website Radboud, 16-2).
Kortom, het wetenschappelijke tijdschrift, de wetenschappers en de media varen allemaal wel bij de ronduit misleidende conclusies van de ENIGMA groep. Het met ADHD gediagnosticeerde kind betaalt de prijs. Dat kind krijgt de onterechte, stigmatiserende en invaliderende boodschap dat het een hersenziekte heeft. Het met ongefundeerde en verregaande claims de biomedische hersenmythes in stand houden schaadt kinderen. Editors van tijdschriften, wetenschappers en journalisten zouden de kreet van Hippocrates in hun achterhoofd moeten houden: First do no harm!