Jolanda

 

J​olanda (twitter: @All4wan) over haar pleegzoon

​​​​Zijn hoofd zit vol… Hij heeft ADHD…

Sorry, dossierfout… Hij had niet in een gezin gemogen…

 
Komst
 
Hij was vijf en een half toen hij bij ons kwam… Een wantrouwend jongetje onder de dekens liggend op de bank, dat tijdelijk in crisisopvang was bij het logeerhuis voor verstandelijk beperkten en autistische kinderen… Hij had op teveel adressen gewoond in zijn eerste vier levensjaren en helaas teveel volwassenen als zijn verzorgers gezien om nu deze vreemde mensen te kunnen vertrouwen… Wat doe je op zo’n moment als nieuwbakken pleegouders zonder eigen kinderen? Je gevoel volgen? Het werd een potje voetbal in de omheinde en betegelde achtertuin… Dat maakte hem nieuwsgierig… Voldoende nieuwsgierig om naar buiten te komen en te laten zien wat hij kon… Een Afrikaans atletisch jongetje van één meter twintig lang… Langzaam wende hij aan zijn nieuwe gezin… Een uurtje werd een middag… Een middag een dag… Een dag een weekend… En elke keer vroeg hij zelf of hij wat langer mocht blijven en na dat weekend zijn woorden: ik kan hier best wel blijven wonen… En dat is nu al weer acht en een half jaar geleden…
 
De eerste weken
 
Na anderhalve week begon zijn gedrag drastisch te veranderen richting mij… Hij reageerde niet op mijn aanwijzingen… Was zeer autonoom in zijn gedrag en niet corrigeerbaar… Dit mondde uit in acting out gedrag… Driftig haalde hij alles uit de kast… Schreeuwen… Slaan… Krabben… Spugen… Letterlijk een wild beest​… Later begreep ik uit wantrouwen… En puur uit angst… Hij zou wel laten zien dat die volwassen mevrouw hem ook zou wegsturen… Dat is toch altijd gebeurd? Maar hij hoefde niet weg… Er werd gebeld met pleegzorg… Die weer overlegde met jeugdzorg… Conclusie? Dit is wel een erg onveilige situatie voor pleegkind en pleegmoeder en oh ja… Sorry, dossierfout… Hij had niet in een gezin gemogen… Te onveilig na alles wat hij al had meegemaakt… Inmiddels was een maand voorbij… We mochten hem teruggegeven aan jeugdzorg… Hebben we het hier over een te klein gekochte broek of over een kind? Na lang praten kregen we een tweede kans met hem…
 
Pleegouderbegeleiding
 
Ik vroeg om begeleiding, zodat ik zijn gedrag beter kon hanteren… Dit was echter niet aan ons, maar toch echt een taak van jeugdzorg, verzekerde pleegzorg ons met klem… Hij was nu een half jaar bij ons…. Een escalatie van zijn heftige gedrag vond plaats in een kledingwinkel tijdens het kopen van een jas voor hem… Hij schopte en krabde me… De verkoopster schoot te hulp en vroeg me wie ze kon bellen… Ondertussen zat hij onder een kledingrek en hield mij op een afstandje in de gaten… Zijn pleegvader werd gebeld en kon hem op de fiets meenemen, omdat het escalerende gedrag enkel bij mij tevoorschijn kwam… Met de zomervakantie voor de deur, waar hij veel met mij samen zou zijn, zochten we naar hulp, omdat jeugdzorg die hulp tot nu toe nog niet geregeld had… En zo kwamen we in Utrecht terecht, waar we de basis leerden van liefdevol vasthouden… Waar het kind letterlijk mocht voelen dat de volwassen begeleider het kind nooit in de steek zou laten en dat de volwassene te allen tijde sterker was… Daardoor ontstond ruimte voor vertrouwen en werd gewerkt aan vergroten van zijn basisveiligheid… Een aantal sessies met elkaar in een ruime speelkamer was voldoende geweest om de zomer veilig door te komen… En nog net op tijd, want met zijn zes jaar was hij al behoorlijk sterk… Later hebben we de Basic Trust methodiek gevolgd en de PCIT-methodiek…
 
School
 
Hij begon op een cluster drie school, want volgens de IQ test was hij zwak begaafd… Daar heeft hij een jaar gezeten en vervolgde zijn weg naar een observatie jaar voor kleuters… Vervolgens ging hij naar het Speciaal Basis Onderwijs, want een klein klasje bood toch wel veiligheid voor hem… De cluster drie indicatie werd vervangen door cluster vier, want de IQ test liet inmiddels wat anders zien… Maar dan was er wel een diagnose via een psychiater nodig. Een uurtje observatie leverde een kwart A-4tje op, waarin iets stond beschreven over onveilige hechting en vermoedelijk ADHD… Achteraf was het logisch dat de IQ test wat anders liet zien, want een kind dat bang is bij onbekende begeleiders , zal niet uit de verf komen tijdens een IQ test… Op school vroegen we naar individuele begeleiding via Remedial Teaching, te betalen uit het cluster vier (REC-4) budget… Hij was thuis immers ook goed één-op-één te begeleiden… De Intern Begeleidster gaf aan dat hij dan eerst medicatie moest krijgen, want het was toch duidelijk? Hij heeft ADHD! Want zijn hoofd zit vol… Dat ik als 24/7 ervaringsdeskundige aangaf dat zijn bodem lek is, waardoor schoolinformatie niet wordt opgenomen, werd niet gehoord… Vervolgens gaf de Intern Begeleidster aan dat hij op school al individuele begeleiding heeft gehad en dat hij toen zeer druk was… Hij zat toen in de klas met zijn gezicht tegen de muur, de ideale omstandigheden om een kind met hechtingsprobleem druk te krijgen…
 
Ritalin
 
Op een dag kwam hij thuis en vertelde hij dat zijn meester had gezegd dat hij binnenkort een pilletje krijgt waar hij rustig van wordt… Hij zat toen net in groep zes… Voor mij een reden om meteen een gesprek aan te vragen met meester… In dat gesprek werd duidelijk dat meester dacht dat hij een diagnose ADHD had en dat er binnenkort medicatie zou komen… Waarop ik aangaf dat er nog geen duidelijke diagnose lag, niet meer dan een stukje tekst om REC-4 budget veilig te stellen voor school, dat overigens niet werd ingezet voor hem vanwege het ontbreken van medicatie… Daarnaast hoort een kind niet als eerste via school te horen dat een pilletje hem binnenkort rustiger zou maken… Na overleg met de voogd en een tweede psychiater, is uiteindelijk een dubbel-blind medicatietrial gestart… De beste resultaten lagen in de week van de placebo… De week dat hij elf werd… Was het niet de houvast die meester aan hem gaf, omdat een pilletje rustiger zou maken? Precies twee maanden heeft hij op schooldagen 2 x 10 mg Ritalin geslikt… In vakanties, weekenden en woensdagmiddag slikte hij niets… Omdat het ook niet nodig was, want hij vertoonde normaal gedrag vanuit een veilige omgeving… Part-time ADHD, daar leek het op… Maar… Dat bestaat niet volgens DSM-IV… We hebben de medicatie afgebouwd zonder medeweten van school, jeugdzorg en kind… Enkel de psychiater was op de hoogte, die me verzekerde dat dit niet kon… De praktijk leverde het bewijs dat het wel kon… Zijn zelfvertrouwen kreeg zo’n enorme boost, dat hij na enkel maanden zelf vroeg om het stoppen met de medicatie, omdat andere kinderen in zijn klas met pillen drukker waren dan hij zelf… Hij zat toen nog maar op 2 x 2,5 mg Ritalin… Hij heeft even gereden met zijwieltjes en kan nu los fietsen… En zo heeft hij sinds groep zeven geen medicatie meer geslikt en leert hij van zijn juf of meester hoe hij zijn gedrag in de klas zelf kan reguleren… Inmiddels zit hij op het Voortgezet Onderwijs, VMBO sportafdeling… Weliswaar nog in een klein klasje vanwege zijn lage basisveiligheid… Stap voor stap bouwend aan vergroten van zijn zelfvertrouwen…
 
ADHD-diagnose
 
Dankzij een luisterende psychiater, kon ik aangeven dat via de multidisciplinaire richtlijn voor ADHD-diagnose bij kinderen, die een zestal criteria kent, de ADHD-diagnose niet de juiste is… De ADHD-gedragskenmerken (eerste criterium) waren duidelijk aanwezig, echter alleen op door het kind ervaren onveilige plekken… Part-time ADHD bestaat niet… Wel trauma en hechtingsproblematiek… En dat vraagt een behandeling op maat… Voor een kind dat gezien mag worden… Zonder ADHD… Zonder REC-4 budget… En met warmte… Met veiligheid… En met geborgenheid… Is dat niet het recept voor elk kind?

Trudy Dehue | Trudy-treuzel

 Persoonlijk verhaal van prof. dr. G.C.G. (Trudy) Dehue, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen.

​Trudy-treuzel

Mijn moeder noemde me vroeger ‘trudy-treuzel’. Dat kwam doordat ik als klein kind al afwezig kon zijn bij de dingen die dagelijks moesten gebeuren. Die gingen gemakkelijk aan me voorbij, omdat ik met mijn gedachten elders was. Ik stond wel uitvoerig stil bij dingen die anderen onbelangrijk vonden. Terugkijkend lijkt het nogal onaardig van mijn moeder om me te bespotten met mijn dromerigheid. Misschien waren alle opvoeders gewoon harder in de jaren vijftig en zestig, omdat ze dachten dat dat het beste was. Op school was ik niet alleen maar dromerig, maar maakte ik daarnaast onverwachte opmerkingen die de leerkrachten niet op prijs stelden. Het valt echter te betwijfelen of er iets te leren viel van de vele strafregels die ze me daarvoor lieten schrijven.
 
Eigenlijk had ik veel eigenschappen van wat later een stoornis is gaan heten. Was ik in de jaren tachtig geboren in plaats van de jaren vijftig dan was ik waarschijnlijk al vroeg met ADHD gediagnosticeerd. Misschien was ik daar wel blij mee geweest doordat de diagnose, met de bijbehorende medicatie, me een aangepaster kind had gemaakt. Of stel dat ik in de jaren zeventig was geboren dan had ik waarschijnlijk ‘pas’ als volwassene ‘ontdekt’ dat ik ‘eigenlijk ADHD heb’ en dat deze stoornis terugkijkend de oorzaak van al mijn moeilijkheden was. Dit terwijl ADHD toch niets anders is dan het besluit om ongewenste eigenschappen met medische middelen te bestrijden. Het liep echter anders en daar ben ik heel blij om.
 
Eerst was er de periode van vallen en opstaan: weggestuurd van het gymnasium, veel botsingen op de mindere middelbare school waar ik naartoe moest, later een tijd lang werkloos, ook een man getrouwd die niet bij me paste en na jaren gescheiden. Hedendaagse ADHD-deskundigen zien altijd bewijsmateriaal voor hun stoornis in dit soort levensfeiten. Daarna kwam ik echter in een omgeving terecht waar men oog had voor wat ik kan en die hielp dat tot ontwikkeling te brengen. Dat was bij de opleiding psychologie in Groningen, waar ik op mijn 27ste aan begon. Mijn grote geluk was dat ik daar alternatieve tentamens mocht doen: regelmatig mocht ik een artikel schrijven in plaats van een multiple-choice te maken. Dat kon toen doordat er minder studenten waren, maar het was desondanks bijzonder. Zo ontdekte ik dat ik kon denken en schrijven. Geweldig was ook dat ik gedegen inhoudelijk commentaar kreeg, wat me werkelijk verder heeft geholpen. Het was toen bovendien geen probleem om met docenten in discussie te gaan; ze stelden het juist op prijs. Ik kreeg een promotieplek en het proefschrift van 1990 werd mijn eerste gepubliceerde boek. Daarna ging het vlot, want vanaf 1995 ben ik hoogleraar en schreef ik reeksen artikelen en nog twee boeken die veel worden gelezen en gewaardeerd.
 
De trudy-treuzel trekjes zijn er intussen nooit afgegaan, ook al heb ik het zeker geprobeerd omdat ik er werkelijk last van kan hebben. Nog altijd sta ik bij onderwerpen stil waar anderen aan voorbijgaan, raak ik spullen kwijt, noteer ik de nummers van collegezalen en telefoons verkeerd en vergeet ik te doen wat er hier en nu moet gebeuren. Ook heb ik begeleiding nodig bij het halen van de trein en het nakomen van afspraken, omdat ik op het tijdstip van vertrek, plotseling de tijd volledig kan vergeten. Maar het geeft niet echt. Mijn huidige echtgenoot en onze secretaresses weten dat ik bij dat soort dingen hulp nodig heb, zoals een ander mens hulp nodig heeft vanwege slechte ogen of oren. Je hoeft ook niet alles te kunnen, lijkt mij. Er zijn mensen die geen behoorlijke zin op kunnen schrijven. Nou, die maken dan wel weer mooie foto’s of fantastische gerechten en anders kunnen ze wel zingen. Stel dat het normaal zou zijn om af te wijken, dan hoeft ook niemand heel bijzonder te zijn, alleen maar omdat hij afwijkend is.

Marcel Canoy

 Marcel Canoy schrijft op dit moment een middelbare schoolboek over economie met econoom Lans Bovenberg, is columnist van het Financiëele Dagblad (elke maandag) en is lid van de adviescommissie Pakket van Zorginstituut Nederland. Daarvoor was hij onder meer hoofdeconoom van Ecorys, hoogleraar zorgeconomie, adviseur in de denktank van Europese Commissie voorzitter Barroso en werkte hij bij het Centraal Planbureau.

Ik ken mezelf pas goed door de spiegel van mijn zoon, die nu 14 is en qua karakter opvallende ​gelijkenissen met zijn vader vertoont. Strikt gezien heeft hij diagnose adhd, maar dat betekent weinig, geen medicijnen, gewoon fluitend op gymnasium en met een beetje sturing tamelijk probleemloos. Een positieve bijwerking (maar toegegeven niet altijd) is dat de Canoytjes altijd eerst zelf bedenken wat ze van iets vinden voor dat ze zich bekommeren om wat anderen ervan vinden. Dat levert wel eens vermoeiende taferelen op, maar denk even aan de plus. Zonder ‘idioten’ als nep-aspergers en pseudo-adhd-ers liepen we nu nog in berenvellen rond. Iedereen doet ‘go with the flow’ en de rivier eindigt weer – oh wonder oh toeval – in de zee. Hoera. En als je er ook nog in slaagt op een zeker moment te snappen dat er situaties zijn waarin het wel slim is even een pas op de plaats te doen en te kijken wat anderen vinden, dan is het helemaal mooi. Dat noemen ze wel volwassen worden. Bij mij heeft het een jaar of vijftig geduurd (hoewel mijn vrouw er nog niet helemaal uit is of het proces is voltooid).

Een ander vreemd bijverschijnsel is snelheid. Ze zeggen van ons wel eens dat we snel afgeleid zijn. Is ook zo. Maar niet altijd. Als ik focus doe ik dingen minimaal twee tot drie keer zo snel dan anderen, met behoud van kwaliteit. Tegenover het ‘gezeur’ over afgeleid zijn, staan evenveel bewonderingen over ‘frappante snelheid’. Zo ben ik professioneel columnist. Als ik in vorm ben en me een beetje kwaad maak kan ik in een uurtje een volwaardige column schrijven waar de meesten minimaal een halve dag nodig hebben. Ik schrijf minstens één keer per week een column. Waar haal je de inspiratie vandaan elke week weer? Dat is de meest gestelde vraag. Domme vraag. Hoezo inspiratie? Ik moet altijd schrappen omdat ik teveel onderwerpen heb. Elk nadeel hep zu voordeel.

Allert

Allert over zijn zoon Lennart.

Lennart
 
Bruine ogen, net als ik. Het gezicht op dezelfde manier vormgegeven, en het zelfde temperament. Op Facebook werd een oude foto van mijn klas van de kleuterschool gezet. De gelijkenis tussen ons beiden is treffend. Geen DNA test voor mij. Het enige verschil is dat mijn haar donkerbruin is in plaats van het blonde haar van Lennart.
 
Mijn eigen jeugd is niet over rozen gegaan. Een getroebleerde geschiedenis van mijn ouders die zijn donkere schaduw over ons gezin wierp. Het was voor mij altijd erg moeilijk om te denken aan vroeger en thuis, en het mooie te kunnen zien en voelen. Vaker overheersten de vervelende herinneringen. De ruis die er was om je onvoorwaardelijk geliefd te voelen. Door Lennart heb ik dit weer terug gevonden. Voor mijn ouders was het alsof de geschiedenis zich herhaalde, omdat hij zo veel op mij lijkt. Ik zag de manier waarop ze naar hem keken en begrepen, een manier die ik bij anderen niet waarnam. Maar ik zag vooral de onvoorwaardelijke liefde die ze voor hem voelden en het levensplezier dat hij hen bracht. Als volwassen geworden persoon zag ik de liefde en zorg die er ook voor mij was geweest, maar die voor mij niet meer aan de oppervlakte lag.
 
Lennart is een en al leven. Soms druk, enthousiast, gevoelig, blij en soms boos. Wanneer Lennart blij is dan is hij ook echt blij. Bij hem geen halve emoties. Hij is zeker niet iemand van twaalf in één dozijn. Voordat hij vier was geworden, wist ik al dat het in de toekomst een probleem kon worden op school. Het huidige onderwijs houdt niet van drukke enthousiaste jongens. Nadat Lennart vier maanden op de basisschool zat, kwamen de leerkrachten, met steun van de directie, vragen om toestemming voor een observatie met camera’s. Dit kwam voor mij toch onverwacht.
 
Het vroegtijdig problematiseren van een jongetje van vier, brengt een enorm verzet in mij naar boven. Misschien dat mijn eigen jeugd hier veel mee te maken heeft. Vooral een groot gevoel van onrecht. Binnen ons gezin accepteren we hem zoals hij is, voor ons hoeft hij geen millimeter te veranderen. Aan kinderen moet tegenwoordig gesleuteld worden, zodat ze binnen het school systeem passen. Het school systeem zou zich echter aan kinderen moeten aanpassen. Toen wij daarom niet meegingen in het observatie en diagnose traject, presteerde de school het om het eerste rapport van Lennart, zestien minnen toe te delen. Voor de rest zat er geen enkele plus bij. Dat je in staat bent om in een jongetje van vier niets positief te zien, geeft voor mij aan dat er iets behoorlijk mis is met het onderwijs.
 
We zijn inmiddels bijna twee jaar verder en zijn we van school gewisseld, wat positief heeft uitgepakt voor Lennart. Aan ons de taak om hem te hoeden en te laten ontplooien. Want hij is speciaal en heeft talenten. Ik zal voor hem blijven waken en proberen het beste te doen. Ik pretendeer niet dat ik de wijsheid in pacht heb, maar de afslag die de maatschappij en onderwijs nu aan het nemen is, ten aanzien van kinderen die buiten het gemiddelde vallen, voelt fundamenteel verkeerd. En daar verzet ik mij tegen. Niet voor mij zelf, maar voor mijn zoon.
 
Dat hij mag zijn.

Bill Baboon

Persoonlijk verhaal van Willem Venema (45 jaar) alias Bill Baboon. Hij heeft een muziekschool in zijn woonkamer in Zuidhorn, waar hij gitaar-, drum- en basles geeft aan kinderen. Toen hij merkte dat een aantal leerlingen de individuele lessen na een paar seizoenen opgaf, terwijl er wel degelijk gevoel voor muziek in zat, richtte hij de BILL BABOON WISSELBAND op. Deze uitdaging motiveert zijn leerlingen om al in een vroeg stadium samen te spelen. De kinderrockband met wisselende formaties is inmiddels wereldberoemd in Zuidhorn en omstreken, door de maandelijkse optredens van de band in het knusse café van Hotel in ’t Holt in Zuidhorn.  Op 27 maart 2015 wordt daar de 50e editie van de zogenoemde “KoopavondBlues” groots gevierd.

​​​Dromer
Toen ik 7 was, wilde ik een weeshuis, een plek waar je jezelf mag zijn en waar iedereen gezien wordt. Een kind wil speciaal zijn,  ik heb me niet vaak speciaal gevoeld, of misschien durfde ik dat wel niet meer, want als je blij was, ging er altijd wel iets mis en sloeg de stemming om. Wat ik nog wel weet, is hoe dankbaar ik was als iemand die me zag staan even tijd voor me maakte. En ik werd blij van mijn oma die rust uitstraalde. Ik geloof dat ik tot aan de kleuterschool wel een gelukkige jeugd had, maar mijn oma overleed toen ik bijna 5 was. Er werd niet over gepraat.  Er werd gekozen voor het model: Buigen, bij elkaar blijven en alles onder het tapijt vegen. Het gezin was voor mij geen fijne, veilige thuisbasis. Ik denk dat wanneer ouders hun kinderen niet goed kunnen begrijpen er een basis  voor concentratiemoeilijkheden en negatief gedrag wordt gelegd.
 
Op school ging het wel goed, ik was niet de slechtste of de beste, soms vergat ik wel eens wat, maar als iets een keer herhaald werd, wist ik het meestal wel. Het interesseerde me niet echt om sommetjes te maken. Ik las wel zowat alle boeken uit de bibliotheek van de school onder lestijd en ook thuis las ik veel. Lezen was een mooie vlucht, maar praktisch word je er niet van.
 
Dwars
Op de middelbare school, die ik niet zelf uitkoos, bleef ik na een gemakkelijk begin zitten omdat ik spijbelde, me niet kon of wilde focussen en omdat ik nooit meedeed met gym.  Die leraar was een autoritaire man en ik vond er niks aan, hij gaf me een 5. Mijn ouders protesteerden niet en vanaf dat moment kwam ik in een negatieve spiraal van drinken en spijbelen. Ik had geen doel. Ik ging op kamers en haalde via een aantal omwegen een diploma toen ik een jaar of 20 was. Daarna wilde ik muzikant worden, omdat dat het enige was wat me echt raakte. Na 7 jaar verhuisde ik naar het platteland, nadat ik het niet voor elkaar kreeg om met muziek iets te bereiken.
 
Ik kwam terecht op een oude boerderij en kon een paar jaar ongestoord oefenen met verschillende muziekinstrumenten. Bij de lokale kroeg kwam ik aan de praat met het zoontje van de baas en er ontstond een leuk gesprek.  en er ontstond een leuk gesprek. De moeder vond dat heel speciaal, want het jongetje was gewoonlijk meer gesloten. Ze vroeg of ik haar zoontje les wilde geven op gitaar. Zo ontdekte ik mijn talent voor lesgeven. Er kwamen steeds meer leerlingen bij, en momenteel heb ik er 40 en kan ik met lesgeven in mijn onderhoud voorzien.
 
Druk
Ik vind het belangrijk om mijn leerlingen geen druk op te leggen. Muziek maken is geen competitieve prestatie, maar een leuke, nuttige bezigheid. Soms hebben ouders hoge verwachtingen, en hopen ze dat hun kind snel vorderingen maakt met de muzieklessen. Hoewel ik dat enthousiasme enerzijds begrijp, is mijn insteek vooral dat kinderen zich prettig voelen en plezier beleven aan het samen muziek maken met andere leerlingen.
 
Wanneer de leerlingen aangeven dat ze er aan toe zijn, treden ze op met de Wisselband, en vaak zie je dan ter plekke hun zelfvertrouwen groeien. Een aantal van mijn leerlingen heeft, net als ik vroeger, moeite zich aan te passen aan het schoolsysteem. Door hen en hun muzikale talenten te zien en te stimuleren, hoop ik er aan bij te dragen dat deze kinderen hun plekje vinden in deze maatschappij.

Linda

​Persoonlijk verhaal van Linda (44 jaar). Zij is pedagogisch medewerker op een peuterschool. ‘Ik ben alleenstaande moeder van een zoon van 17 en een dochter van 10. Beide kinderen hebben ASS en nog wat andere “problemen”. Met zijn drieën vormen we een hecht en bijzonder gezin. Het is nooit saai en we hebben veel lol samen ondanks de vele hobbels die we onderweg zijn tegengekomen.’

 
 
​​Gek, druk, raar, gestoord. Zomaar een greep uit de termen die mijn zoon naar zijn hoofd geslingerd heeft gekregen. Ik snap eigenlijk wel waarom, maar ik prefereer de term ‘bijzonder’. Want dat hij bijzonder is, dat stond al snel vast. Direct na de geboorte zei de arts in het ziekenhuis tegen me:”Wat heeft dit kind een oude ogen”. Ik snapte toen niet wat hij daarmee bedoelde.
 
Al snel nadat hij was geboren begon hij te huilen, veel en hard. Uren en uren per dag. Hij bleek een huilbaby. Rust en regelmaat hielpen wel enigszins, maar het huilen stopte niet. Maandenlang ging het door en ik was aan het eind van mijn Latijn. Toen ineens stopte het intense gehuil. Waarom, ik had geen idee. Maar de luxe van wel vijf uur slaap op een dag greep ik met beide handen aan. Natuurlijk had ik verder geen vergelijkingsmateriaal, maar ik zag al snel dat hij een andere manier van interactie had en ook zijn interesses weken af.
 
Toen hij twee jaar was gingen zijn vader en ik scheiden. Mijn zoontje en ik gingen tijdelijk bij mijn ouders in wonen. Om de spanning uit zijn kleine lijfje en uit zijn hoofd te krijgen begon hij te fladderen en te wiegen. Na het verplichte bezoek aan zijn vader, die geen structuur had, trok hij bij thuiskomst zijn kleren uit en rende naakt rondjes door de kamer, tot de drukte uit zijn hoofd was verdwenen. Oma liet hem lekker zijn gang gaan, maar opa kon niet goed tegen de drukte die zijn gedrag met zich mee bracht. Na een paar maanden hadden we een eigen huis en kwam de rust terug. Helaas bleef de bezoekregeling moeizaam gaan. Elke zondag nadat mijn zoon terug kwam van zijn vader, was hij boos, erg boos. Hij schold me uit, ik mocht hem niet aankijken en hij liep weer heen en weer (in joggingbroek inmiddels) door het huis. Soms wel een uur lang. Daarna was hij ‘terug’.
 
Op de peuterspeelzaal en later ook op de basisschool viel hij op door zijn afwijkende gedrag. De leerkracht van groep 2 opperde hoogbegaafdheid en hij werd onderzocht. Hij bleek bovengemiddeld te scoren op een aantal gebieden, maar hij was niet hoogbegaafd. Op aanraden van een vriendin die dacht dat hij wel helderziend kon zijn, ben ik met hem naar een nieuwetijdstherapeute geweest. Toen ze met kristallen voor hem ging staan, zijn we snel weer vertrokken. Volgens de huisarts was hij zo druk door de scheiding en ik kreeg een psychotherapeute toegewezen. Na één keer een puzzeltje met hem te hebben gedaan, kwam zij tot de conclusie dat het gewoon een intelligent kind was. Maar thuis gingen gewoon de gebroken nachten met angstaanvallen door, de boosheid bij terugkomst van zijn vader en de pesterijen op school. Door een verwijzing naar de kinderpsychiatrie kwam hij uiteindelijk in aanraking met andere kinderen met dezelfde problematiek. Deze herkenning heeft hem goed gedaan en de rust en ruimte gegeven om zichzelf sociaal gezien te ontwikkelen.
 
Inmiddels is hij zeventien en hij studeert al. Hij heeft vrienden die hem raar noemen, maar hem tegelijk ook interessant vinden door zijn kijk op de wereld. Bij nieuwe situaties en spanning wordt hij nog steeds druk. Af en toe loopt hij nog door de kamer, maar niet lang. Hij voelt zich gelukkig en goed in zijn vel. Alleen verkering wil niet vlotten tot zijn spijt, want meisjes vinden hem toch wat ‘bijzonder’.​

Marielle Beckers

Drs. Marielle Beckers is Orthopedagoog, Running therapeut, docent bij de Universiteit van Amsterdam en mede-eigenaar van Buro Bloei (www.buro-bloei.nl)​

​De tweede week van het nieuwe schooljaar; ik breng mijn tweeling van 7 naar de klas. De jongste van de twee houdt een kussen omhoog; ‘Kijk mam, ik mag een wiebelkussen’! De leerkracht heeft het na een week al gezien, Linde is energiek en vindt het lastig om stil te zitten. Ze lijkt op mij en zo brengt het wiebelkussen op de maandagochtend een hoop herinneringen naar boven.

Ook ik was een beweeglijk meisje, zat nooit stil en praatte voortdurend. Niet omdat ik met opzet anderen wilde onderbreken, ik dacht oprecht dat mensen moesten weten wat ik allemaal wist. In de praktijk betekende dat veel straf. Ik praatte overal doorheen en stond daarom vaak op de gang. Voor mijn gevoel uren waar ik eenzaam de jassen op de kapstok telde.
 
De leerkrachten hadden het zo gehad met mijn vele kletsen dat ze mij de bijnaam TDK-bandje gaven (voor de jongeren onder ons; dat was een merk cassettebandje in gebruik voor de komst van de CD en de Ipod).Klasgenootjes namen deze bijnaam over en vanaf groep 6 ging ik zo door het leven. Ik lachte het weg dus daarom had niemand door hoe verdrietig ik daarvan werd. Alleen op het hockeyveld voelde ik me goed thuis. Ik kon mijn energie kwijt op het gras en ondanks gebrek aan technisch talent werd ik door mijn inzet en fanatisme een sterke speelster.
 
Op de middelbare school zette ik mijn energie en kletsen in om grappig gevonden te worden. Ik stond nog steeds vaak op de gang en zat vaak bij de conrector, maar dat dwong nu respect af. Alleen mijn moeite met concentreren zorgde in combinatie met een lastige tijd thuis voor zwakke prestaties. Ik zakte een niveau, klom er weer een en zakte uiteindelijk in 6VWO. Wel kon ik moeiteloos nachten dansen zonder alcohol en drugs, die hyperactiviteit was toch ergens goed voor.
 
Na wat jaartjes reizen besloot ik dat ik mezelf wat discipline moest gaan opleggen. Ik wilde graag studeren en moest toelatingsexamen doen voor de Universiteit. Na een zomer hard werken slaagde ik voor dit examen en dat jaar erop mocht ik mezelf student noemen. Ik analyseerde mijn zwakke kanten (snel afgeleid, behoefte aan bewegen) en maakte en studieplan. Ik studeren op de UvA in een kamer zonder afleiding. Ik gaf mezelf elke 20 minuten een looppauze. En ik ging drie keer per week hardlopen. En dit werkte! Ik doorliep 4 jaar studie zelfs in 3 jaar en ging daarna aan de slag als orthopedagoog en werkte met (hoe kan het ook anders) kinderen met ADHD.
 
Nog steeds moet ik zorgen voor voldoende beweging en bewaken van grenzen. Mijn tomeloze energie zorgt er namelijk ook voor dat ik mijn (fysieke) uitersten vaak opzoek. Met name op momenten dat het heel erg druk is gaat het nog wel eens mis. Dan ben ik erg prikkelgevoelig en praat ik veel. Door mezelf truukjes aan te leren heb ik gezorgd dat ik mijn energie als een kracht kan gebruiken en geleerd mijn impulsen beter onder controle te houden. Ik weet daarom ook zeker dat mijn dochter dit gaat leren, het feit dat ze blij is met haar wiebelkussen laat in elk geval zien dat ze weet dat we haar accepteren zoals ze is.​

Liesbeth Hermans

Persoonlijk verhaal van Liesbeth Hermans, 30 jaar leerkracht geweest in het basisonderwijs en auteur van: Lieve Inspecteur: Observaties in het basisonderwijs  en S. De Maalstroom: Het hoofd boven water in het basisonderwijs. (Pietje Bell is één van de columns uit deze bundel, die is te bestellen via liesbeth.hermans@ziggo.nl )

​​Pietje Bell

Op de laatste middag voor de vakantie is het in de klas altijd heel gezellig. U kent dat wel: lokaal opruimen, kastjes ordenen, filmpje kijken. Interessant om de kinderen dan te observeren.
 
Benjamin gaat op in de film, maar ondertussen beweegt zijn hele lijf. Al kijkende balanceert hij op de achterpoten van zijn stoel. Ja, het lukt, als hij tenminste met beide voeten steun zoekt in zijn kastje. Ik frons mijn wenkbrauwen en gauw zit hij weer horizontaal. Een minuut later kruipt er zomaar ineens een potlood in zijn hand. Dat gooit hij voorzichtig in de lucht, steeds een beetje hoger. Het leidt al snel zijn buurman af, die geeft Benjamin een por.
 
Even rust weer …
 
Dan moet zijn kladschrift het ontgelden, met de vulpen prikt hij er gaatjes in. Eén vingerknip en zijn aandacht is weer bij de film. Voor zo lang als het duurt… Moeilijk hoor, dat iedereen zo stil is!
 
Hé, zo’n kladschrift een héél klein beetje laten vliegen,…óók leuk! Het wordt nu tijd dat ik echt optreed. Op kousenvoeten sluip ik naar hem toe en sis met gedempte stem: “Hou eens op, jij!”.
 
Maar zie, even later gaat ineens zijn stoel weer wippen. Zo maar vanzelf, eerst op twee poten, dan op één. Benjamin lijkt zich nergens van bewust. Boem, daar valt die domme stoel. En hij ligt ernaast… Verstoord kijken alle kinderen op. Spannend, dit laat juf vast niet over haar kant gaan! Ik volsta met een grimmige blik, voldoende om de duikelaar weer op zijn plek te krijgen. Allemaal weer gauw verder kijken naar de film!
 
Moet je boos worden op zo’n kereltje? Zou dat helpen? Of een test op ADHD, schieten we dáár misschien iets mee op? Wat een energie zit er in dat lijf! Gelukkig begrijpen zijn ouders dat. Drie keer in de week gaat hij naar de voetbalclub en op judo zit hij óók.
 
Op de fiets naar huis speelt Benjamin nog steeds door mijn hoofd. In gesloten lessituaties functioneert hij prima, dan presteert hij bij de top vijf van de klas. Maar er zijn ook genoeg open lessen, dan hoort hij ineens bij de zwaksten. Stelopdrachten, verhaaltjessommen, verslagjes schrijven, expressie… Met opdrachten waar hij zichzelf bij moet aansturen, is hij hopeloos. Hij gedijt bij gestructureerde taken met duidelijke voorbeelden, bij werk waarvan hij de concrete resultaten zelf kan “scoren”.
 
Maak ik me zorgen over deze leerling? Nee, niet echt, hij komt er wel. Als zijn ouders en zijn leerkrachten maar vertrouwen in hem houden en hem voldoende leiding geven. Ik hoop dat Benjamin van “deskundige onderzoekers” verschoond blijft, anders gaat hij nog denken dat er iets aan hem mankeert. Laat die jongen alsjeblieft een Pietje Bell blijven!

Yvonne van Riemsdijk | #1| Alsjeblieft: stop met het labelen en medicaliseren van kinderen

ALSJEBLIEFT: STOP MET HET LABELEN EN MEDICALISEREN VAN KINDEREN

Het is 2015 en we leven in een wereld waarin deskundigen kinderen aan de lopende band psychiatrisch labelen. Veel kinderen krijgen niet alleen te horen dat ze een psychiatrische stoornis hebben, maar ook het onjuiste verhaal dat ze een hersenstoornis hebben, dat hun hersenen kleiner zijn, dat ze een neurobiologische stoornis hebben, hun hersenen anders werken of dat zij “stofjes” missen. Terwijl er voor geen enkele psychische stoornis een biologische test is en wetenschappers elkaar al jarenlang voortdurend tegenspreken, lijken deskundigen het toch volkomen acceptabel en ethisch verantwoord te vinden om kinderen in een medisch model te persen en ze op te zadelen met ernstige ziektebeelden. Dat dit enorm schadelijk is voor deze kinderen, daarvan ben ik overtuigd. Net als dat ik er overigens van overtuigd ben dat de meeste deskundigen zich niet of nauwelijks bewust zijn van de schade die zij hiermee aanrichten, dat zij meestal enorm betrokken zijn bij kinderen, en dat zij kinderen en jongeren vaak met de beste bedoelingen medicaliseren.

Steeds sneller en makkelijker stoppen professionals kinderen met prachtige, bijzondere en talentvolle eigenschappen in hokjes. Zij kneden en persen, schuren en schaven net zolang totdat deze kinderen – vaak met ‘medicatie’- kunnen meedraaien in onze ontspoorde vercommercialiseerde samenleving en in een verouderd, op cijfers en competitie gericht onderwijssysteem. Maar ook kinderen die barsten van de problemen door allerlei omgevingsfactoren en trauma’s krijgen in plaats van goede hulp binnen de kortste keren een etiket opgeplakt waardoor ze als enige verantwoordelijk zijn voor alles wat er misgaat in hun leven en het gezin. Een last die bijna niet te dragen is voor een kind.

PYGMALION-EFFECT EN SELF-FULFILLING PROPHECY

Ouders die alleen maar overnemen wat professionals ze verteld hebben, mag je natuurlijk nooit iets kwalijk nemen. Het is logisch dat zij niet begrijpen wat al dat diagnosticeren met hun kind doet. Niet voor niets stellen zij keer op keer de vraag: wat is er nu mis met een diagnose als mijn kind hierdoor hulp krijgt? Professionals daarentegen behoren het gevaar te kennen van self-fulfilling prophecies, horen te weten wat het Pygmalion- effect is, en zouden als geen ander moeten weten wat dit allemaal met een kind doet. Kritische deskundigen die wel openlijk tegengas durven te geven komen helaas meestal niet verder dan dat al dat labelen zorgt voor stigmatiseren, en dat jongeren en jong volwassenen hierdoor moeite kunnen krijgen met het vinden van een opleiding of een baan. Ik zou willen dat het waar was, dat dit het enige negatieve gevolg is van al dat diagnosticeren. Ik zou acuut stoppen met bloggen.

DE TERM HERSENSTOORNIS INVALIDEERT

Al jarenlang zie ik met verbijstering, ongeloof en verdriet hoe deskundigen niet of nauwelijks geïnteresseerd zijn in de gevolgen van al dat diagnosticeren en wat dit doet met de ontwikkeling van kinderen. Dat dit grote gevolgen heeft en het gevecht pas na de diagnoses begint, daar kan ik uit eigen ervaring over meepraten. Nadat ik op net 13-jarige leeftijd het eindstadium van een ernstige nierziekte had bereikt, vervolgens een dagenlange status epilepticus kreeg, en uiteindelijk in een diep coma raakte, weet ik wat het met een kind doet als hij zich gaat identificeren met zijn ziekten en stoornissen. De overlap tussen psychisch en somatisch ziek zijn is groot. Zeker op het gebied van de psychosociale gevolgen is de scheidslijn een stuk dunner dan specialisten en andere hulpverleners meestal denken. Door een wonder (de artsen hadden geen verklaring) overleefde en herstelde ik, maar de restverschijnselen waren dusdanig dat ik tot mijn volwassen leven onder behandeling ben geweest bij specialisten. Eén van die restverschijnselen was een lichte hersenbeschadiging. Niet zo gek dus dat ik als geen ander weet hoe een kind reageert als het van deskundigen te horen krijgt dat de dingen in zijn hoofd anders werken, dat het een neurobiologische stoornis is, dat hij lijdt aan een hersenaandoening, of dat er anderszins dingen mis zijn in zijn bovenkamer. Want laat er geen misverstand over bestaan: of die hersenbeschadiging/stoornis of disfunctie nou aantoonbaar is of niet, dat maakt voor een kind niets uit. Op het moment dat je verteld wordt dat er iets mis is in je hoofd, ben je nooit meer hetzelfde.

DE ONZICHTBARE GEVANGENIS…

Hoe diep dit ingrijpt in het leven van een kind of adolescent is bijna niet uit te leggen. Want hoe leg je in vredesnaam uit wat het met een kind doet als je 24/7 moet leven met de wetenschap dat je niet volledig kunt vertrouwen op het belangrijkste dat je hebt: namelijk je BREIN? En hoe leg je uit wat het met een kind doet als het jarenlang als patiënt behandeld wordt? Hoe leg je goed en duidelijk uit wat het met je doet als specialisten en je omgeving je zien en behandelen als dat kind met die ziekte of stoornis, en dat dit zo’n wezenlijk deel van jezelf en je identiteit wordt dat je er niet meer van kunt loskomen? Dat je vaak best in staat bent tot veel dingen maar daar niet eens aan begint omdat je jezelf voorhoudt en oprecht gelooft dat jij dat toch niet kunt, met al je problemen en je diagnoses. Hoe leg ik het gevoel uit dat je je als kind altijd bewust bent van het feit dat jij de oorzaak bent van de zorgen van je ouders en dat je hierdoor altijd een knagend schuldgevoel hebt? Want zelfs als je (zoals ik) verstandige ouders hebt die hun zorgen voor zichzelf houden, dan nog weet je heel goed dat jij het bent waar ze van wakker liggen, dat jij degene bent waardoor je broertjes en zusjes minder aandacht krijgen en dat ze door jou geldzorgen hebben. Dat weet je, dat voel je en dat draag je als een extra last met je mee.

PATIËNT ZIJN ALS IDENTITEIT

De altijd aanwezige angst dat er in je hoofd zaken niet goed werken omdat je verteld is dat daar dingen mis zijn, draag je mee, ook in klachtenvrije periodes. Dag in dag uit, jaar in jaar uit. En bij alles wat je denkt, voelt en ervaart vraag je je af hoe het komt en waaraan dat ligt. Word ik weer ziek, moet ik andere medicatie of verbeeld ik het me maar? Want wanneer je niet meer vertrouwen kunt op je lichaam en je hoofd dan is dát waar je het eerste aan denkt als er dingen misgaan in je leven. Net als al die specialisten, artsen en andere hulpverleners ook altijd doen… Terwijl het vaak niets te maken heeft met je ziekte, maar met gewone obstakels in het leven die elk kind of elke jongere moet overwinnen. Hoe leg ik uit dat je je kleine of grote zorgen niet of nauwelijks kenbaar kunt maken, omdat je zelden of nooit zonder je ouders met de artsen kunt praten? Want terwijl zij aan je vragen hoe het met je gaat, houd jij rekening met je moeder die naast je zit. En terwijl jij nog nadenkt over het vage antwoord dat je gaf en koortsachtig zoekt naar een betere, zijn de ogen van de arts niet meer op jou maar op haar gericht en lijkt het antwoord van je moeder vaak belangrijker dan het jouwe. Het overweldigende en verlammende gevoel dat je leven geleefd wordt door anderen is met geen pen te beschrijven. Specialisten die soms zulke zware medicatie voorschrijven dat je niet eens meer in gaten hebt dat de klachten waar ze aanvankelijk voor bedoeld waren al lang weg zijn, en dat juist die pillen je huidige klachten veroorzaken. Maar weet jij veel, de dokter en je ouders zeggen dat je het moet nemen en dus neem je het. Want zelf denken is iets wat je niet (meer) kunt. Waar een kind zonder ziekten en stoornissen normaal gesproken zijn eigen identiteit zoekt en ontdekt wie hij werkelijk is, ben jij immers alleen maar bezig geweest met “het patiënt zijn.” Jij staat met lege handen en je hebt maar één identiteit: die van patiënt. En of je nu bij specialisten loopt in de kindergeneeskunde of in de kinder- en jeugdpsychiatrie onder behandeling bent, dat is wie je bent geworden, dat is hoe je bent ge(mis)vormd.

ZIEKTEWINST

Die verworven patiëntenidentiteit, die past je als een op maat gemaakte jas, die zit je gegoten en voelt veilig. En wanneer je al lang genezen bent en iedereen verwacht dat je de draad weer oppakt, dan weet je niet meer hoe dat moet. Je probeert het wel, maar je speelt toneel en je bent eigenlijk doodsbang. Want al die ziekten, stoornissen, dokters, pillen en therapietjes zijn jouw leven geworden. Misschien niet altijd een fijn leven, maar het was wél jóuw leven en je kent niet anders. Bovendien leverde het je ook nog wat op, je kreeg aandacht en liefde, want je was zielig en iedereen was bezorgd. Daarnaast was het soms ook handig, je kon het gebruiken als je bang was, ergens tegenop zag of gewoon aandacht en liefde wilde. Niet dat je dit altijd bewust deed, het was een soort tweede natuur geworden voor je. Dus hoezo moet je ineens normaal leven? Hoe moet dat dan en wat levert het je eigenlijk op? Niemand die het je uitlegt en niemand die snapt dat je helemaal niet weet wie je werkelijk bent, dat jij volledig bent samengesmolten met al je ziekten en je diagnoses. Dit moeten loslaten is ontzettend moeilijk en het maakt je bang. Soms ben je zelfs zo bang dat je simuleert, zodat je weer even terug mag in de veilige haven en je nog niet aan dat enge gewone leven hoeft te beginnen. Dat enge leven waarin je niet meer speciaal en beschermd bent, niet meer omringd wordt door zorg, en waarin je niet meer ondergedompeld wordt in aandacht en liefde.

VLIEGEN ZONDER VLEUGELS…

Je omgeving en de artsen met wie je zo vertrouwd bent verwachten ineens dat je na genezing of stabiliteit je leven weer oppakt. Dat je na al die jaren van patiënt zijn blij je vleugels uitslaat en de wijde wereld intrekt. Maar hoe graag je ook wilt, dat is iets wat je niet of nauwelijks meer kunt. Want de vleugels die je nodig hebt om te vliegen zijn er niet meer, die zijn afgeknipt. Afgeknipt door al die specialisten, hulpverleners en mensen uit je omgeving, en uiteindelijk door jezelf. Mensen die het zo goed met je voorhadden en het allerbeste wilden, maar niet gezien hebben dat het kind dat ooit in behandeling kwam en in zichzelf geloofde, er niet meer is. Dat mooie, onschuldige, vrije en onbezorgde kind bestaat niet meer en is al lang geleden weggevlogen…

Yvonne van Riemsdijk |#2| De ADHD-epidemie: een probleem van ons allemaal

Al jarenlang is het volstrekt normaal om kinderen met gedrags- en concentratieproblemen direct door te verwijzen naar de kinder- en jeugdpsychiatrie. Zowel deskundigen als ouders zijn het eens: een combinatie van specialistische hulp en een multidisciplinair team is het beste voor het kind. Nu er steeds meer geluiden uit de samenleving komen om een andere koers te gaan varen is er een soort lobby ontstaan van ouders en professionals om kinderen toch vooral te laten diagnosticeren en medicatie te geven. Dit terwijl kinderen die hyperactief en ongeconcentreerd zijn en hierdoor problemen ondervinden, ook goed geholpen kunnen worden met hulp op een ‘lager’ niveau.

Alles onder de noemer van ADHD
Het argument van veel deskundigen dat kinderen vaak met ernstige problematiek binnenkomen en om die reden specialistische hulp nodig hebben valt niet te weerleggen. Zij vergeten echter nogal eens te benoemen dat ernstige problematiek niet uit de lucht komt vallen. Meestal is er een lang proces van jaren aan voorafgegaan voordat kinderen en ouders uiteindelijk vastlopen. Daarnaast is het zo dat ook kinderen met lichte problematiek standaard bij de kinder- en jeugdpsychiater komen, want aan selecteren bij de poort doet men niet. De stap naar de kinder- en jeugdpsychiatrie lijkt misschien logisch, maar voor de meeste van deze kinderen is het onverstandig en ongezond. Een kind dat opgroeit met de overtuiging een stoornis te hebben of erger: dat het een hersenaandoening(!) heeft en/of stofjes mist, zal nooit meer volledig in zichzelf geloven en vrij zijn om zich gezond te kunnen ontwikkelen. Veel kinderen die hyperactief en ongeconcentreerd zijn, de zogeheten: ADHD’ers, hebben allerlei ernstige problemen ontwikkeld door een verkeerde begeleiding (lees: geen) in de eerste jaren, toen de gedrags- en concentratieproblemen nog mild waren. Daarnaast spelen ook omgevingsfactoren vaak een grote rol. Deze ernstige problemen zien deskundigen en ouders vaak als een soort bijverschijnsel van ADHD. Kinderen die volledig flippen en hun ouders te lijf gaan en kinderen die bijna niet meer functioneren: het wordt állemaal toegeschreven aan de ADHD.
 
Diagnosticeren is niet de oplossing
Laat het duidelijk zijn: drukke en ongeconcentreerde kinderen bestaan en dat ligt echt niet altijd aan de ouders. Sommige kinderen zijn zelfs extreem druk. Deze kinderen grootbrengen is een enorme klus en vergt enorm veel van ouders. Wanneer alles en iedereen in de omgeving van deze kinderen stabiel is en zij veel structuur en liefde krijgen, zullen deze kinderen meestal zonder veel problemen opgroeien. Is dit echter niet het geval, dan gaat het direct mis en raken deze kinderen volledig de weg kwijt. Aan de lopende band drukke en ongeconcentreerde kinderen diagnosticeren met ADHD lost dit probleem echt niet op. Het brengt zelfs een groot gevaar met zich mee: deskundigen zien hierdoor alle bijkomende problematiek rondom het kind vaak over het hoofd, want het kind “heeft” nu eenmaal ADHD. Dat ADHD enkel een beschrijving is van bepaald gedrag (classificatie) en niet de oorzaak van de problemen daar hoor je professionals veel te weinig over.
 
‘Laag’ instappen met hulp
Wanneer ouders eerder zouden (mogen) onderkennen dat het niet goed gaat met hun kind en dat zij veel moeite hebben met de opvoeding, zouden zij al in een vroeg stadium hulp kunnen inroepen. Hulp in een goede eerste lijn die volledig (!) vergoed wordt. Vroege hulp en ondersteuning van een goede orthopedagoog en/of psycholoog kan veel grote problemen in een later stadium voorkomen. Teruggaan naar de basis is dan wel eerst nodig. Zolang we nog in een samenleving leven waarin mensen denken dat psychische problemen en gedragsproblemen van kinderen altijd aan het kind liggen, en zolang wij nog in een samenleving leven waarin we ouders scheef aankijken als ze problemen ondervinden in de opvoeding, is er nog een lange weg te gaan. Want wees nu eerlijk: wie durft volmondig te beweren dat hij nooit een ouder met een onhandelbaar kind in de supermarkt heeft veroordeeld? En wie kan beweren dat hij zijn stuiterende buurjongetje af en toe eens een middagje ophaalt, zodat zijn oververmoeide moeder ook even kan bijtanken? Hoeveel mensen kunnen oprecht zeggen dat zij dat ‘lastige’ hyperactieve kind in de familie geregeld te logeren vragen? Veel zullen het er niet zijn vrees ik. Daarnaast is het zo dat er maar heel weinig mensen zijn die écht verder durven en kunnen kijken dan het onhandelbare, drukke kind. Mensen die zonder te oordelen liefdevol en met begrip naar ouders kijken. Ouders met misschien wel financiële zorgen, relatieproblemen, stress en werkloosheid. Of ouders die lijden aan oververmoeidheid door werk, psychische beschadiging door hun eigen jeugd, ziekte en eenzaamheid et cetera. In plaats van begrip, steun en een helpende hand krenkt hun omgeving ze nog eens extra en worden zij nóg eenzamer dan ze al zijn. Want vergeet niet: de moeder (of vader) die overdag tegen haar kind schreeuwt is vaak dezelfde moeder die ‘s avonds schuldig aan de rand van het bed zit van haar slapende kind, zich wanhopig afvragend waardoor het weer zo mis kon gaan.
 
Maatschappelijk probleem
ADHD is een maatschappelijk probleem. Dit probleem is niet alleen toe te schrijven aan ouders die zogenaamd hun kinderen niet kunnen opvoeden, of aan ouders en leerkrachten die professionals vragen – en soms zelfs bij hen aandringen – om een diagnose te stellen. Ook ligt het niet alleen aan kinder- en jeugdpsychiaters, waarvan er vele alleen nog maar biomedisch kunnen denken en aan de lopende band zware ‘medicatie’ voorschrijv​en. Of alleen aan onze overheid en zorgverzekeraars die eisen dat er eerst een diagnose komt voordat zij hulp vergoeden.Ook ligt het niet alleen aan ons idiote onderwijssysteem dat enkel gericht is op cijfers en competitie en kinderen niet voorbereidt op het leven maar op een baan. En het is zélfs niet alleen de schuld van de farmaceutische industrie die – soms in samenwerking met artsen – ADHD promoot en er slapend rijk van wordt. Nee… ADHD is een probleem van ons allemaal! En wij allen zijn medeverantwoordelijk. Van de buurvrouw die liever wegkijkt in plaats van haar hulp aanbiedt, de leerkracht die nooit eens enthousiast is over het drukke en ‘moeilijke’ kind, tot aan de kinder- en jeugdpsychiater die Ritalin voorschrijft. Zolang wij als samenleving blijven vinden dat ouders zwak zijn wanneer zij een zeer druk en temperamentvol kind niet aankunnen, van mening blijven dat opvoeden een aangeboren talent is, niet willen zien dat we ons onderwijs drastisch moeten hervormen, en wij onze ogen sluiten voor de problemen om ons heen, zal er weinig veranderen. Dan zullen (vastgelopen) drukke en ongeconcentreerde kinderen ook in de toekomst de kinder- en jeugdpsychiatrie blijven overspoelen. Onschuldige kinderen die ons alleen maar laten zien wat er mis is in onze wereld…