Skip to content

Dit is de tweede blog in de serie van blogs over ADHD voorlichting. Sanne te Meerman* en eventuele gastauteurs houden uitspraken over ADHD kritisch tegen het licht aan de hand de richtlijn voorlichting ADHD

ADHD en erfelijkheid

Het volgende fragment, over de erfelijkheid van ADHD, komt uit ‘Wie is hier nou verward?’ (2022) van hoogleraar cognitieve neuropsychiatrie André Aleman.

‘Wat de genetica betreft, ADHD heeft een sterke erfelijke component. Het onderzoek laat zien dat de bijdrage van erfelijkheid veel groter is dan die van omgevingsfactoren.”

In de richtlijn wordt uitgelegd dat alleen tweeling- (en familie)studies hoge erfelijkheidspercentages vinden. In deze studies vergelijken onderzoekers het gedrag van eeneiige (100% dezelfde genen) met twee-eiige tweelingen (gemiddeld 50% dezelfde genen)*.

Het tegenstrijdige aan tweelingstudies is dat hoge erfelijkheid niet betekent dat genen meer invloed hebben op het gedrag dan de omgeving. Dit is natuurlijk vreemd, hoe kan dat?

Denk aan leesvaardigheid; volgens tweelingstudies ook heel erfelijk (tot wel 70%), terwijl lezen bijna helemaal door de omgeving wordt aangeleerd. De meeste kinderen in bijvoorbeeld Nederland leren heel aardig lezen op school en thuis. Dat leesvaardigheid dan toch zo erfelijk is in veel landen betekent dan ook niet dat de invloed van erfelijkheid groter is dan de omgeving. Het betekent dat met al dat leesonderwijs, er toch verschillen zullen blijven, het ene kind heeft nou eenmaal meer talent dan het andere. De variatie in leesvaardigheid die nog over is na al die invloed van de omgeving  –dus na al dat leesonderwijs!- dat is wat verwantschapsonderzoek, zoals tweelingstudies, laat zien.

De zogenoemde ‘erfelijkheidscoëfficiënt’ van tweelingstudies is eigenlijk niet geschikt voor uitspraken over een bepaalde eigenschap zonder context. De erfelijkheidscoëfficiënt is namelijk een ‘populatieparameter’. Je kijkt bij een bepaalde groep mensen, een ‘populatie’, op een bepaald moment en plaats, naar de invloed van genen. Als het leesonderwijs nou heel slecht is, of alleen aan bijvoorbeeld rijke kinderen wordt aangeboden, is de erfelijkheid een stuk lager. Er is dan ook niet één (1) erfelijkheidsuitkomst voor leesvaardigheid. Sterker nog, hoe beter het leesonderwijs erin slaagt iemands talent naar voren te halen– en dus hoe groter(!) de invloed van de omgeving, hoe erfelijker leesvaardigheid! Wat er nog over blijft aan variatie in leesvaardigheid, dat zal dan namelijk vooral erfelijk zijn.

Hoe zou de voorlichting beter kunnen?

Verwantschapsstudies zijn ondanks hun beperkingen wel nuttig. Dat gedrag ook een erfelijke basis heeft is goed om te beseffen, al is het alleen al voor de afweging: in hoeverre moeten we een kind aan z’n omgeving aanpassen of moeten we juist de omgeving meer inrichten op de behoeften van een kind? Toch moeten we voorzichtig zijn met uitspraken op basis van verwantschapsstudies. Zelfs hoge erfelijkheid betekent dus niet dat de invloed van de genen groter is dan de omgeving**, dat kun je dus ook niet zo stellen.

We nodigen geïnteresseerden uit op deze blog te reageren. We hopen op eerlijke en constructieve reacties op LinkedIn.


*Deze zogenoemde ‘verwantschapsstudies’ kijken niet naar DNA; DNA studies behandel ik in de volgende blog.

**Het is zelfs zo dat de volledig aangeboren afwijking Phenylketonurie (PKU) in de meeste westerse landen helemaal niet erfelijk is. Het is namelijk met een dieet goed onder controle te houden, wat betekent dat de omgeving in deze landen voor bijna 100% bepaalt of de klachten zich voordoen. Dit voorbeeld laat mooi zien hoe verwarrend ‘erfelijkheid’ is en dat het niet verwonderlijk is dat er misverstanden over ontstaan.

De auteur wil Tinca Polderman bedanken voor het meedenken met de blog en de richtlijn.

Back To Top